Er wordt gepraat over afwijkend mondgedrag als er na het wisselen van de voortanden nog sprake is van duim- of vingerzuigen, voortdurend de mond openstaat en er sprake is van afwijkend slikken met het persen van de tong tegen of tussen de tanden.
Vaak ligt de tong tijdens rust en spreken zichtbaar tussen de tanden.
Oorzaak is vaak een gewoontevorming of een in aanleg verstoord evenwicht tussen de groei van de kaak en het gebit en de plaatsing van de tong in de mond.
Ook kan afwijkend mondgedrag voorkomen in combinatie met een syndroom, zoals het syndroom van Down, of bij neurologische aandoeningen.
Het gevolg van afwijkend mondgedrag is een scheefgroei van het gebit, middenoorproblemen en een slappe en/of verstoorde articulatie (voornamelijk bij de klanken n, l, d, t, s, z).
Informatie is afkomstig uit de folder “wanneer slikken een probleem is” van de NVLF.